1) Speaking about treasures.
This reflects the mystical Ode of Abd al Salam (15th century), living in Persia.
De Ode van Abd al Salam (15e eeuw – een van de wijze imams van de Ismaili in Perzie)
'Weet dat er een talisman is in het schathuis met haar negen daken,
haar vier poorten en haar zes zijden.
Die talisman is het, die betekenis geeft aan dit schathuis: zij is niets anders dan mijn Aanwezigheid.
Ik ben het sieraad van deze wereld.
Als je ernaar verlangt mijn ware gezicht te zien
Open dan wijd het oog van je hart.
Je aardse zinnelijke ogen zien uiteindelijk niets, behalve mijn uiterlijke schijn.
Waar zou je ooit met stoffelijke ogen mijn schittering kunnen aanschouwen in deze wereld van stof?
Toch ben ik hier aanwezig op deze plaats, Ik die plaatsloos ben, zonder vaste woonplaats.
Als je ernaar verlangt me te kennen, Leer dan jezelf kennen: Ik zie en ken degene die mij ziet en kent.
Drink deze beker, deze graal van liefde.
Wees zo dronken van deze drank, dat je mijn geheim kunt doorgronden:
Soms ben ik de wijn,
soms de graal,
Soms de schone draagster ervan.
Weet dat er niets anders dan mij te zien is,
Vanaf het begin tot het einde, van de alfa tot de omega:
Dit is mijn ware geheime betekenis die ik altijd en overal manifesteer.
Weet dat mijn aanwezig-zijn nooit verandert,
Al lijkt het soms zo dat ik van vorm verander.
Weet dat mijn zijn alle vormen kan aannemen.
Besef dat ik nooit het lichaam ben en evenmin de onzichtbare ziel daarin.
Denk niet dat ik dit ben, of dat, of welke vorm dan ook. In de onuitsprekelijke wereld ben ik voorbij het lichaam en voorbij de ziel.
Ik ben geen bestaand iets of iemand.
Ik ben ook geen niet-bestaand iets of iemand.
Ik ben niet waarneembaar, voor niets of niemand.
Ik ben niet te begrijpen door het denken.
Ik ben niet uitspreekbaar door de stem.
Ik ben ook niet on-uitspreekbaar.
Ik ben niet plaatselijk.
Ik ben ook niet on-plaatselijk.
Ik ben de kaars die de wereld verlicht.
Ja, ik ben de kaars die de wereld verlicht.
Om mij heen cirkelt de zon die de wereld versiert,
Als een mot verlangt zij, de zon, ernaar in mijn schitterende aanwezig-zijn te blijven.
Mijn verschijning is zo’n wonder,
Dat als ik mijn goddelijke betekenis puur laat schijnen,
De beide werelden in vuur en vlam staan door mijn alom stralend licht.
In essentie ben ik absolute eenvoud.
Ik ben het universele van alle universums.
Beschouw alle deeltjes van al het bestaande slechts als een deel van mij.
Weet dat ik zo vurig ben als ontvlammende zwavel.
Je kunt me ook het ultieme levenswater noemen.
Noem me liever niet een parel, want ik ben eerder de oceaan, die alle parels in zich bergt.
Toch kan ik op een enkele druppel lijken, gevallen uit een zee ver weg.
Weet dat als je deze druppel ziet en mijn aanwezig-zijn herkent,
Dat ik de machtige zee ben waaruit ze voortkomt.
Je kunt er velen zien die zijn als ik, omdat je kijkt terwijl je in zwijm bent gevallen.
Als je goed zou kijken, bij vol bewustzijn,
Zou je zien dat ik uniek ben en zonder gelijke.
Ja, ik heb duizenden plaatsen en woningen waar ik thuis ben,
En toch ben ik spoorloos, zonder vaste verblijfplaats.
Ik heb duizenden namen, nee meer, en toch zijn al die namen slechts mij.
Nu ik hier in jullie gezelschap ben, heet ik Abd al Salam,
Maar als ik bedroefd raak te midden van jullie, neem ik afscheid,
Om later weer bij jullie terug te keren.
Ja, ‘Dienaar van de Vrede’ is mijn huidige naam.
Alle hemelen die jullie boven je zien hebben daken van hemelsblauw glas.
Zonder pilaren worden ze door niets anders gedragen en gesteund dan door mij.
De wijn van het Paradijs'
Abdullah al-Barqi geeft de woorden van al Bythurai door, die hem zei:
’Mohammed ibn Sinan (d.836) (zie noot 1) vertelde me een verhaal, dat hij zelf had gehoord van Abu Harun de blinde, die op bezoek was geweest bij Abu al Khattab (‘vader van het ‘goddelijk goede’, die ook een centrale rol speelt in de Umm al Kitab, een van de oorspronkelijke bronnen van de esoterische Islam, zie noot 2), bij wie hij iets bijzonders had meegemaakt toen hij in Kufa was, waar toen vooral veel Perzen woonden, die aanhangers waren van de ‘radicale Islam’ (rond het jaar 760, 130 jaar na de dood van Mohammed).
Het verslag van Abu Harun luidde als volgt:
‘Zeventig mannen uit verschillende landen die Abu al Khattab volgden waren, net als ik, aanwezig bij een speciale bijeenkomst in de moskee van Ali in Kufa. Onder hen was ook Musa ibn Ashyam, die later een martelaar zou worden, samen met vele anderen.
Er was een lange discussie onder ons geweest, totdat Abu al Khattab tenslotte zei: Vrienden! Jullie verlangen naar de drank.’
Wij vroegen hem toen wat voor drank hij bedoelde.
A-Kb: De wijn van het Paradijs.
Wij: Je hebt ons al gevoed met je kennis over het Paradijs. Geef ons dan nu ook te drinken van haar wijn.
A-Kb: Die wijn hebben jullie verdiend. De drank van de poorten van de hel is voor anderen.
Wij: Wat bedoel je met de drank van de hel?
A-Kb: Het bloed van Iblis, die door God is veroordeeld. Maar de wijn van het paradijs is de pure drank die God zelf heeft bestemd voor zijn vrienden. Hij spreekt daarover in de volgende verzen: ‘Stromen van wijn, een zaligheid voor wie het drinkt. Neemt deze drank daarom tot je in volmaakt bewustzijn en volkomen waarheid.’
Wij: Geef ons dan in volmaakt bewustzijn en volkomen waarheid die wijn te drinken totdat we erdoor verzadigd zullen zijn.
Daarop riep Abu al Khattab een jonge vrouw, die snel naderbij kwam en hij vroeg haar: ‘Breng ons de drank voor de lichamen van aardse mannen.’ Daarop bracht ze een volle leren wijnzak, met een schitterende uitstraling er omheen, en ook een beker, die straalde met het gouden morgenlicht. Abu al Khattab nam de wijnzak van haar over en zei: ‘Hiermee begenadigt God zijn vrienden.’ Daarna zette hij de beker op een tafel, schonk hem vol en reciteerde: ’Gij zult er niet door bedwelmd raken en er geen hoofdpijn van krijgen.’
Daarna sprak Abu al Khattab als eerste Musa ibn Ashyam aan: ‘Begin jij! Laat daarna al je broeders drinken totdat ze genoeg hebben. En als deze drank de hele kring heeft gepasseerd zullen onze lichamen ervan vervuld zijn voor alle tijdsperiodes die nog zullen komen. Want jullie behoren tot de heiligen der heiligen. Jullie behoorden al tot de meest excellenten en nobelen onder de leden van de voorgaande broederschap van Zarathoestra. Ik heb toen de wereld voor jullie uitgestald en jullie vervuld met haar geneugten. Ik zal jullie nu vervullen met haar grootsheid en met mijn kracht zal ik jullie geven wat ik nog nooit eerder iemand gegeven heb.
Musa ibn Ashyam stond op en zei plechtig: ‘O mijn heer! Geef me uit uw hand de beker. Deze drank zal onze dorst lessen en ons vervullen gedurende de eeuwen der eeuwen en de eeuwigheid der eeuwigheden.’
Abu Harun de blinde vervolgde als volgt zijn verslag van deze gebeurtenis:
‘Daarop gaf Abu al Khattab de volle beker aan Musa in handen en Musa dronk eruit, totdat hij verzadigd was. Toen vroeg Abu al Khattab hem de beker door te geven aan zijn broer Abu Ismael. Ook die dronk eruit totdat zijn dorst was verzadigd, zonder dat de inhoud van de beker ook maar enigszins minder werd. Zo dronken we allemaal om beurten totdat we genoeg hadden. Tenslotte keerde de beker terug bij Abu al Khattab nadat ze was rond gegaan en ze was nog net zo vol als aan het begin.
Daarop hief Abu al Khattab de beker met beide handen omhoog en bewoog deze rond in een cirkel. Terwijl hij dit deed keken we er allemaal intens naar en zagen dat de beker langzaam uit zijn handen omhoog steeg als zweefde hij de ruimte in, totdat hij stil kwam te hangen. Op dat moment aanschouwden we boven ons de Heer, in de vorm van Imam Jafar, die op ons neerkeek vanuit de hoogte. Hij bevond zich onder een rode koepel, als was deze gemaakt van een immens grote parel, waar licht van af straalde van het oosten tot het westen. De lucht was gevuld met een heerlijke muskusachtige geur.
Op dat moment hoorden we Imam Jafar, die mensen de redding brengt, een geheim met ons delen: ‘O, Abu al Khattab, les de dorst van mijn getrouwe adepten, de puren, de nobelen, de rechtvaardigen. Les hun dorst met deze drank die verboden is voor anderen. Ik geef deze slechts aan de waarachtig getrouwen die in deze wereld en in de andere wereld aanwezig zijn. Maar de gewone anderen die zich allerlei vrijheden veroorloven leg ik daarentegen een juk op en keten ze en stuur ze naar de woestijn van hen die hun weg verloren zijn."
Maar wij verkeerden in vervoering vanwege de schoonheid van het Licht dat uitstraalde vanaf de koepel. Daarop sprak de imam weer tot ons: ‘Ik heb jullie gekozen en naar me toe getrokken. En zo zijn jullie dichtbij me gekomen samen met mijn vrienden. Als het anders zou zijn gelopen, zouden jullie ogen nu verblind zijn geraakt door de kracht van dit licht en zouden jullie in zwijm zijn gevallen vanwege de angst die jullie zouden hebben gevoeld bij het horen van deze stem. Maar ik heb het zo geregeld dat dit een eer voor jullie is en een onmogelijkheid voor jullie tegenstanders. Daarom: verwelkom dit alles en wees er dankbaar voor, want dit is de dag van overvloed.’
En daarop reciteerde de imam deze strofe uit de Koran: ‘Voor hen die goed hebben gedaan is er de mooiste beloning en bovendien nog iets extra’s. Er zal geen stof of vernedering neerdalen op hun gezichten. Want zij zijn de gasten van het paradijs, waar zij zullen wonen als onsterfelijken.
Op dat moment begon de graal weer tot ons neer te dalen. Maar deze keer was hij leeg, zonder dat er nog een enkele druppel in was over gebleven. Toen zei Abu al Khattab tegen ons, zijn gezellen: Zie, deze Graal is rond gegaan door de tempels van alle niet-Arabieren, door al de zeven tijdperken van de wereld. Zij allen zijn jullie broeders in het geloof en in de gnosis. Jullie hebben samen met hen uit deze Graal gedronken, want jullie behoren tot het getal van de Nobelen. En ik heb jullie vandaag te drinken gegeven van deze drank, net zoals ik jullie hiervan te drinken heb gegeven in vroegere tijden.’
Abu al Khattab sprak daarop verder tot zijn gezellen: ‘Door deze drank hebben jullie geproefd van de kennis van de hemelse sferen, de kennis die bestond in de eerste van de tijdperken en die is blijven bestaan gedurende alle tijdscirkels van de wereld. Vanaf dit moment zullen jullie alle talen kunnen spreken. Door deze drank zullen jullie de taal van de vogels kennen en de taal van alles dat leeft en ademt op deze aarde.’
Later heeft Musa ibn Ashyam hierover gezegd: ‘Ik leg getuigenis af ten opzichte van Hem die mij in harmonie heeft geschapen. Na het drinken uit deze graal bleef er geen levend wezen over, noch op de aarde, noch in de hemelen, noch ergens tussen die beide in, waarvan de taal voor mij verborgen bleef.’
Nadat Abu al Khattab ons allen op die manier had laten delen in het drinken van deze drank zei hij ons: ‘Vandaag zijn jullie in het Huis van Overvloed. Spreek en ik zal naar jullie luisteren. Heeft iemand van jullie nog een vraag of een verzoek?
Wij zeiden hem: ‘Moge deze drank ook worden gegeven aan onze afwezige vrienden, net zoals jij het aan ons hebt toegestaan.’
A-Kb: ‘Ja, deze wijn wordt ook toegestaan aan jullie broeders, als zij tot het gezelschap behoren van de ware gelovigen in de gnosis. Maar alleen aan broeders, die gereinigd zijn van de vier bedorven naturen, die de oorzaak zijn van de schande en de onwetendheid van de mens. Weten jullie door welke genade jullie die eminente rang hebben bereikt, deze graad van nobelheid? ‘
Wij vroegen hem: Door welke genade hebben we het dan bereikt, dat we waardig zijn bevonden?’
A-Kb: God dankt en beloont jullie hiermee voor een bepaalde instelling en een bepaalde daad.’
Wij: ‘Welke daad bedoel je?’
A-Kb: Stel je voor dat je zojuist naar bed bent gegaan. Terwijl je net je hoofd op je kussen hebt gelegd komt de gedachte in je op aan een van je broeders die in een verzwakte toestand is achtergebleven zonder voedsel, drank, kleding en zelfs zonder een paard. Deze gedachte brengt je ertoe meteen van je bed op te staan uit bezorgdheid. Je voelt je zo begaan met het lot van je broeder dat je er meteen naar toe gaat en dat je ervoor zorgt dat alles geregeld wordt en in orde komt, net zoals je voor jezelf gedaan zou hebben. Die manier van je inleven en in actie komen heeft jullie gebracht tot deze hoge rang.
Musa ibn Ashyam zei daarop: Glorie zij God! Hoe subliem is niet de spirituele betekenis van dit rituaal, zowel innerlijk als uiterlijk.
A-Kb: Dit is de beker van Tahmuras. Hij was de emir van de Bijen ten tijde van de eerste koepel, de broederschap van Bahman. Hij was het die de graal aan Bahman aanbood – en Bahman is de heiligste onder de namen. Bahman gaf de beker door aan Hormoz. Ik was die Hormoz, die de beker van Bahman kreeg, en hij vroeg me eruit te drinken. Daarop werd deze gevuld met kennis, wijsheid en intelligentie.
Dit is het waarom ik ernaar verlangde dat jullie troost zouden vinden in deze graal.
Wat is het dat ons als gelovigen beschermt tegen de ijdelheden van Iblis - de Tegenoverweger? Zolang we bij elkaar zijn met onze spirituele broeders zijn we in staat ons te weerhouden van zijn verleidingen, maar zodra we alleen zijn stapelen we de last ervan op in ons eigen vlees en bloed. Door dit te doen komen we zeker in de problemen als we ermee geconfronteerd worden in de tussenwereld na dit leven. En deze pijnlijke belevenis, of iets wat erop lijkt, is de oorzaak van een wedergeboorte in deze wereld.
Wij: Waarom is dit opnieuw beginnen in een aards lichaam noodzakelijk?
A-Kb: Omdat we tekort schieten in de taak die we hier in dit leven hebben. Wedergeboorte is er voor degene die er nooit in geslaagd zijn zich zodanig te zuiveren in de loop van hun verschillende levens, dat ze niet langer bevattelijk zijn voor het terugvallen in hun staat van onwetendheid. Ze weten heel goed dat een belangrijke factor bij die onwetendheid is dat ze te weinig liefde en menselijkheid voor elkaar voelen. Dat gaat ten koste van het stralende licht, dat sterker in hen gaat stralen als ze zich voldoende bewust zijn van wat hun taak hier is. Daarom dienen ze in het tussengebied na de dood de pijn te ondergaan van het weten dat ze niet overeenkomstig hun innerlijk weten hebben geleefd. In plaats daarvan hebben ze hun leven zinloos voorbij laten gaan, zonder iets te verwerkelijken van hun mogelijkheden. Zolang dat zo doorgaat dienen ze gedurende lange tijd telkens opnieuw te beginnen.
Musa ibn Ashyam zei: Zelfs in een enkel onderdeel van dit gehele proces doet zich een mogelijkheid voor die voldoende kan zijn voor eenieder, die geen onwillige hypocriet is. Gezegend zijn de gnostici, die trouw zijn aan God, zowel voor zichzelf als voor hun gezellen. Gezegend zijn ze. Een fantastisch buitenhuis wordt voor hen gereed gemaakt.
A-Kb: Weten jullie wat Musa bedoelt wordt met dat fantastische buitenhuis?
Wij: Nee!
A-Kb: Het is de opslagplaats van goede daden van de trouwe gelovige. Het behoort hem toe vanwege het resultaat van zijn totale verlangen, terwijl hij binnen de grenzen bleef van zijn puurheid. Sta daarom nu op! Jullie zijn de mensen die het pad van Goedheid bewandelen als de geliefden van God. Ik vraag God jullie allen bij elkaar te verzamelen op een plaats waar zijn Liefde zich manifesteert.’
Abu Harun de blinde beëindigde zijn verslag als volgt: ‘Na deze bede van Abu al Khattab vertrokken de gezellen met blijdschap en lichtheid in hun hart. Ik heb nooit een bijeenkomst meegemaakt waarin zoveel schoonheid en licht zich manifesteerde als tijdens dit gebeuren in Kufa. Door de genade van God waren we bij elkaar gebracht. Deze daalde samen met zijn welwillendheid in ons af. Dit is het wat Abu al Khattab speciaal voor ons heeft laten gebeuren tijdens het rituaal van de Graal. Het heeft een grote genade over ons gebracht. De glorie zij God, de hoogste Heer. Daarmee eindig ik mijn verslag.‘
Voetnoten:
Abū ʿAbd Allāh Muḥammad ibn Jābir ibn Sinān al-Raqqī al-Ḥarrānī aṣ-Ṣābiʾ al-Battānī (Arabic: محمد بن جابر بن سنان البتاني) (Latinized as Albatenius) (c. 858 – 929) was an Arab astronomer, astrologer, and mathematician. He introduced a number of trigonometric relations, and his Kitāb az-Zīj was frequently quoted by many medieval astronomers, including Copernicus. Little is known about al-Battānī’s life, beside that he was born in Harran near Urfa, in Upper Mesopotamia, which is now in Turkey, and his father was a famous maker of scientific instruments. His epithet aṣ-Ṣabi’ suggests that among his ancestry were members of the Sabian sect; however, his full name indicates that he was Muslim. Some western historians state that he is of noble origin, like an Arab prince, but traditional Arabic biographers make no mention of this. He lived and worked in Raqqa, a city in north central Syria.
One of his forefathers, perhaps his grandfather, may have been another Mohammad ibn Sinan that died in 838, that had written a famous book within the circle of the ‘ghulat’, the radical thinkers of esoteric Islam, about the origins of the cosmos. The story goes this Mohammad had been in contact with Jafar as Sadiq, the sixth imam, and had spoken in private with him, just the way it had happened before him between the fifth imam al-Baqir and his intimate compagnions. Their conversations have been recorded in the famous Umm al Kitab.
Comments